Ik ben dól op ramblers. Woest romantische klimmers zijn het, die met snelgroeiende takken vol akelige doorns als je even niet oppast je huis omtoveren in het kasteel van Doornroosje. Ze aanbinden of snoeien is een crime: ze klauwen zich aan vast en laten niet los zonder halen in huid en kleding te maken. Maar dat heb ik er graag voor over, want: wat een bloemenpracht! Op de foto één van mijn favorieten: René André.
De roos in introductie van de beroemde Franse rozenkwekers Barbier. Het is een kruising van Rosa wichurana (een klimmer) en de theeroos L’Ideal. René André maakt dunne, slappe twijgen die zich gemakkelijk horizontaal laten leiden. Dat levert heel veel bloemen op. De rozen zijn halfgevuld, roze met wat saffraangeel, abrikoos en soms ook een tintje koraalrood. Ik vond ergens de term: koperroze en daarmee is het beeld goed samengevat. En dan de geur! Fruitig, friszoet, een beetje appelig. Kortom: helemaal passend bij de art nouveau mode van die tijd.
René kan in natte jaren flink last hebben van meeldauw. Daar is dit jaar geen sprake van! Met het mooie lenteweer is de roos een genot om ’s avonds onder te zitten. En dat doen we vaak, want hij groeit langs de gevel van het gemaal boven het terrasje dat we daar hebben op de avondzon. Denk er om in kleur te blijven een glaasje rosé bij en de avond kan niet meer stuk.
Op internet heb ik lang gezocht naar wie René André eigenlijk was. Wikipedia kent een Olympische zwemmer met deze naam. Hij vertegenwoordigde Frankrijk in 1908 op de zomerspelen op de 100m vrije slag. Aangezien de roos is geïntroduceerd in 1901 ben ik er niet helemaal zeker van dat hij de goede René André is. Want mannen met die naam, daarvan zijn er beslist meer (geweest). Helaas kan ik ook geen foto vinden van de beste man.
Meer lezen over de rozen van Barbier en de geschiedenis van de kwekerij? Hardcore Barbier-rambler-fan Ann Chapman schrijft er gepassioneerd over op haar blog.